Door Redactie op 19 september 2022

“Die im dunkeln sieht man nicht”

“We praten al lang over de energiearmoede. Maar er gebeurt nog niks. Waar zit de urgentie die er wel was om ondernemers ten tijde van corona te helpen?” zo vroeg Jacob Bruintjes zich op 15 september af in een toespraak tot de PvdA-afdeling Emmen. Met instemming citeerde hij Frans Timmermans: “We hebben een probleem, maar dat kunnen we oplossen.  De urgentie van dat armoedeprobleem is heel groot! De uitdaging om het op te lossen is ook heel groot, maar we kunnen dat! We moeten het alleen ook willen! Maar dan moet de solidariteit die we ten tijde van corona hebben laten zien opnieuw worden opgebracht!”

Het gevoelde gebrek aan urgentie bij de Nederlandse regering bracht Frans Timmermans tot de uitspraak dat hij een ‘DenUyl-moment’ mist. Daarmee doelde Frans Timmermans op een toespraak van de toenmalige minister-president Joop den Uyl tijdens de oliecrisis in 1973. De tijd van de autoloze zondag. In die toespraak hield Joop den Uyl de bevolking voor dat het nooit meer zou worden zoals het vroeger was, maar dat we er samen uit zouden komen.

Jacob Bruintjes deelt met Frans Timmermans het gemis van een ‘Den Uyl-moment’ in de huidige situatie. Aan het slot van zijn betoog haalt hij nog één keer Joop den Uyl aan, die eens in de Tweede Kamer waarschuwde voor toenemende tweedeling in de samenleving en de volgende tekst van Bertolt Brecht uitsprak:

Denn die einen sind im Dunkeln
Und die anderen sind im Licht.
Und man siehet die im Lichte
Die im Dunkeln sieht man nicht.

Lees hier de gehele toespraak van Jacob Bruintjes

  • Jacob Bruintjes (archieffoto op de startpagina) was tot 18 juli 2022 voorzitter van PvdA Drenthe en daarvoor onder andere wethouder van Borger-Odoorn
  • Frans Timmermans is vicevoorzitter van de Europese Commissie en lid van de PvdA
  • Joop den Uyl was minister-president en Tweede Kamerlid namens de PvdA
  • Bertolt Brecht was een politiek geëngageerde schrijver en dichter uit het oosten van Duitsland. Het voorgelezen gedicht komt uit ‘Die Dreigroschenoper’